Schuilend voor stortregen, rust mijn rug tegen welbekende bakstenen Langs de regenpijp druppelt het water op het erkerraam Daar, waar onder flikkerende dwang zorgen werden vergeten Daar, waar vertrek altijd te vroeg aanbrak Maar daar, waar geen nieuw bezoek werd verwacht Droog en in alle stilte staar ik voor mij uit Hier, waar geen mens haar ogen rustte En alleen in schijn werd geleefd Ik haast mij naar de hoek van de kamer Maar deze dorre gipswanden troosten niet